Mondelinge taalvaardigheid
Het referentiekader voor taal onderscheidt vier domeinen:
- Mondelinge taalvaardigheid
- Lezen
- Schrijven
- Begrippenlijst en taalverzorging
Wij focussen ons op het domein mondelinge taalvaardigheid gekoppeld met drama. De doelen die hierbij een rol spelen worden benoemd onder het kopje ‘doelen’.
Bij mondelinge taalvaardigheid maken we onderscheid tussen de volgende deelvaardigheden:
- Luistervaardigheden
- Spreekvaardigheid
- Gespreksvaardigheid
We spreken van luistervaardigheid wanneer de luisteraar in staat is wat hij hoort te begrijpen, te interpreteren en te integreren in de eigen kennis of om te zetten in handelingen.
Voor spreekvaardigheid moet het kind de juist klank kunnen produceren, weten welke klank bij welke betekenis hoort en de woorden kunnen plaatsen in logische zinnen.
Het spreken en luisteren vullen elkaar aan, tijdens een gesprek vindt er voortdurend een wisselwerking plaatst tussen spreken en luisteren, waarbij de sprekers luisteraars worden en omgekeerd. Een belangrijke factor in de gespreksvaardigheid is ook de mate waarin de spreker non-verbalen communicatie gebruikt en de luisteraar die correct interpreteert.
De visie die het beste aansluit op het combineren van taal en drama is ‘Taal bij alle vakken’.
In deze visie – vaak ook ‘spreken en luisteren in het onderwijs’ genoemd – is het voeren van gesprekken een manier van leren waarbij leerlingen op actieve wijze belangrijke begrippen verwerken en verbanden leggen tussen die begrippen. De leraar beseft dat hij in deze onderwijsleersituaties niet alleen een inhoudelijk doel heeft vanuit een vak, maar ook taaldoelen kan nastreven voor mondelinge taalvaardigheid. Deze visie stelt hoge didactische eisen aan de leraar: hij zal zich voortdurend moeten realiseren dat de wijze waarop de taal in de klas wordt gebruikt niet alleen bedoeld is om zaakvakdoelen te behalen, maar ook om te werken aan taaldoelen, bijvoorbeeld verrijking van de woordenschat.
Drama vanuit associaties
Associëren zou je kunnen definiëren als verbanden leggen op gevoelsniveau. Het is een goede weg om tot creativiteit en fantasie te komen. Het vermogen tot associatie helpt het kind niet alleen bij ‘creatieve vakken’, maar ook bij zaken als taalontwikkeling. Een dergelijke drama les zou erop gericht moeten zijn de deelnemers in hun associaties een stap verder te laten gaan dan normaal. Een associatie bij zoiets als zwaard kan ridder zijn, maar in dat geval lijkt et woord ridder meer door het leggen van een logisch verband te zijn gevonden. Als je de logica loslaat (‘je helemaal laat gaan’) kom je vaak tot woorden die weinig verband lijken te houden met het startwoord (zwaard), maar die zich beter lenen voor het maken van een dramatisch product. Je kunt vanuit alles associëren: kleuren, woorden, voorwerpen, kledingstukken, afbeeldingen, dieren, enzovoort. In welke werkvorm het wordt gepresenteerd, hangt af van de beginsituatie en de voorkeuren van kinderen en leerkracht.
Aandachtspunten bij de begeleiding van het associëren zijn:
- Iedere associatie is in eerste instantie nooit verkeerd of fout, want associaties zijn zuiver persoonlijk. Als een kind het woord pindakaas met het woord zwemmen associeert klinkt dat misschien onlogisch, maar logica is in dit geval niet relevant en zou de spontaniteit alleen maar blokkeren.
- Associëren kan scoringsgedrag oproepen. Dit hoor je aan de associatie (een ‘extreem’, te ‘gezocht’ en vaak te lang woord) en je ziet het aan de lichaamstaal van het kind. Beschouw dit niet als een aanval op de opdracht of de eigen leerkrachtstatus. Sommige kinderen hebben gewoon moeite om het presteren los te laten en impulsief te associëren. Het is juist voor deze kinderen belangrijk dat ze ervaren dat ze het wel kunnen. Stimuleer ze daartoe.
- Trek genoeg tijd uit voor deze oefening, associëren werkt slecht onder tijdsdruk.
- Let nog beter op de sociale veiligheid. Bij een oefening waarbij kinderen met hun eigen ideeën, fantasieën en creativiteit moeten komen, is sociale veiligheid belangrijk.
- Verdere begeleiding is sterk afhankelijk van de werkvorm die je kiest om de associaties vorm te geven.
Voorbeeld les
Spel vanuit associaties
Een dramaspel vanuit associaties kan als volgt opgebouwd zijn:
- Inleiding
Introduceer de term ‘associëren’ door het kort klassikaal te oefenen met begrippen als dieren (vos, olifant, beer, mier), natuur (berg, zee, hagel, strand), kleuren. Warming up: klassikaal wordt een afbeelding of voorwerp genomen van waaruit wordt geassocieerd. De leerkracht pikt de kernwoorden eruit. Dat zijn de thematische aanverwante woorden. Probeer te zeggen wat het criterium is om juist die woorden te kiezen.
2. Kern van de les
Mogelijkheid 1: als er met voorwerpen wordt gewerkt, worden deze uitgestald en bekeken. Laat de kinderen een top 3 maken. Voorwerpen zouden kunnen zijn: een zakje zand, een sporttas, iets uit een antiek servies, een tentharing, een handschoen, een vergrootglas, een speelgoedbootje en dergelijke.
Mogelijkheid 2: De leerkracht vormt de groepjes en deelt vervolgens aan elk van hen de afbeeldingen of voorwerpen uit.
3. Repetitie
De groepjes associëren bij het voorwerp of de afbeelding, totdat iedereen een beurt heeft gehad. De overeenkomsten tussen de verschillende associaties moeten een aantal kernwoorden opleveren. Deze kernwoorden worden tijdens de oefening door henzelf genoteerd en vormen het uitgangspunt voor de uiteindelijke presentatie. De leerkracht loopt niet te snel rond, observeert en begeleidt waar nodig. Zorg dat de deelnemers niet te lang blijven praten en help ze bij het bepalen van de vorm waarin gepresenteerd gaat worden of bepaal het klassikaal (al naar gelang de beginsituatie).
Maak jouw eigen website met JouwWeb